In de hof van Arimathea

In de hof van Arimathea
(Johannes 20: 1, 11-18)

Door en door bedroefd was ze. Haar man ziek, corona; het ging snel, té snel.
En nu, na de begrafenis: een grote leegte…
Diep en diep verdrietig was ze: Maria Magdalena. Zij híeld het niet meer.
Toen het nog donker was, liep ze naar de graftuin. “Waarom huil je? Wie zoek je?” vraagt er iemand. De tuinman?
Rembrandt brengt het tafereel vlak voor onze ogen. Maria in haar zwarte rouwkleren, de zalfpot naast haar op de grond. Aan de vertrouwde toon waarop dan haar meisjesnaam wordt uitgesproken, ontdekt Maria, dat het Christus is, die haar aanspreekt.

De stem is een wonderlijk instrument. De manier waarop je een naam
uitspreekt, kan zo’n tederheid en diepte hebben, dat de ander voelt, dat je hem of haar kent en van zijn of haar leven afweet; de besognes, het verdriet en het gemis.
“Maria!”, klonk het. En dan haar verraste reactie: “Rabboeni! Mijn Meester!”
In dit woord klinkt verbazing en vooral ontroering door.

Daar staat Hij, de Opgestane met de wond in Zijn zijde en de littekens in de handen. In deze donkere atmosfeer is Christus het lichtend middelpunt. Het stil glanzende licht dat van Hem uitstraalt, valt op haar gezicht en bovenlichaam. Ze wil Hem vastgrijpen om Hem nooit meer los te laten. Maar Jezus wijkt terug en zegt: “Houd Mij niet vast. Want Ik ben nog niet opgestegen, opgevaren naar de Vader in de Hemel.” Hij is niet zomaar naar het oude, aardse leven teruggegaan, maar juist – door de dood heen – naar een níeuwe, hemelse dimensie. Dit is het begin van Zijn Hemelvaart! Vandaar dat Hij zich terughoudend opstelt. Het gebaar van Zijn linkerhand laat dat zien. Ook Zijn rechterhand lijkt dat uit te drukken: alsof Hij haar een halt toeroept.

Toch is hiermee niet alles gezegd. Als je goed kijkt, zie je dat Jezus’ rechterhand niet alleen afweer aanduidt, maar ook iets van zegen… Het is een zegenende hand. Door deze houding betrekt Hij Maria in Zijn zegen. Als je het zo ziet en dan ook let op het samenspel van de rechterhand en de linkerhand, krijgt de linkerhand zelfs een uitnodigend karakter. Alsof Hij met die linkerhand zegt: ‘Kom en deel in de zegen van Mijn opvaart, waardoor Ik je in contact breng met de dingen van Mijn Vader. Naar Hem ga Ik en in die opvaart wil Ik ook jou betrekken.’ Wie het schilderij zo ziet, merkt dat Jezus zich niet van haar afwendt, maar juist naar haar toe buigt. Hij betrekt haar in Zijn glorie. Zo beschouwd heeft Zijn rechterhand iets majesteitelijks, iets soevereins. Die drukt Zijn glorie en gezag uit en tegelijk iets van tederheid, ontferming, zegen. De stand van de rechterhand, die naar boven wijst en de linkerhand, die op het niveau van Maria blijft, drukt de uitnodiging uit, om te delen in de beweging die Jezus maakt: het gaan naar de Vader. In die ‘Hemelvaart’ wordt ook Maria betrokken. En dáárom: “Houd Mij niet vast!” Pasen wordt de poort naar de Hemel.

In dit licht is het graf achter Maria’s rug letterlijk naar de achtergrond verdwenen, nauwelijks zichtbaar meer. En Maria? In geestelijk opzicht beweegt zij zich al in de opvaart, waarin zij door Jezus meegenomen wordt. Haar hand lijkt wel antwoord te geven op de uitnodiging van Jezus’ hand. Haar mond lijkt haast te gaan lachen in haar
gezicht met die droeve ogen.

Vreugde vervult haar hart, als deze eerste Paasgetuige naar de leerlingen rent en hen toeroept: “Ik heb de Heer gezien!” Daar klinkt alles in door: opluchting, bevrijding, nieuwe hoop. Het laatste woord is niet aan de dood, maar aan de Levende!

Leef weer, lééf weer, Magdalene,
leef weer in het licht, wees blij!
Jezus is aan u verschenen
en de dood voorgoed voorbij.
Leef weer, lééf weer, Magdalene,
lééf weer in het licht, wees blij!
Halleluja, zingen wij.

Ds. J. Riemersma