Geschokt. Wie is dat niet? Binnen een week na Israëlzondag terroristische aanslagen,
zelfs een invasie van Hamasstrijders vanuit de Gazastrook. Ze gingen beestachtig tekeer.
Te gruwelijk voor woorden. Honderden doden, duizenden gewonden, meer dan honderd Israëli’s ontvoerd.
Als Kerk zijn we onopgeefbaar verbonden met het Joodse volk, met wie onze Heer zich onopgeefbaar verbonden heeft. En dus lijden we mee met het volk van Israël, zoals we ook delen in hun vreugde over de Tora die juist in het feest van ‘Vreugde der Wet’ dat gevierd werd op de dag van de aanslagen. De emoties van vreugde aan de ene kant en verdriet, pijn, zorg en rouw aan de andere kant maken de verwarring alleen maar groter.
Ons meeleven gaat uit naar de nabestaanden van alle slachtoffers, burger en militair, naar de gijzelaars en de kring om hen heen, naar hen bij wie traumatische herinneringen aan eerdere aanslagen en oorlogen boven komen.
Jom Kippoer en Simchat Tora
Het is niet toevallig dat Israël is aangevallen op een feestdag. Dit was in 1973, precies vijftig jaar geleden, op Jom Kippoer, Grote Verzoendag. Nu was het op Simchat Tora, het feest van Vreugde der Wet.
Dat zijn bij uitstek Joodse feesten.
Religieuze feesten. Uiting van verbondenheid met de Heer. En daarom zit er in een aanval op Israël, een verzet tegen Israël, ook altijd iets van verzet tegen de God van Israël. Deze dieptedimensie maakt het conflict nog scherper.
Israël vierde ‘Vreugde der Wet’.
Hierbij moeten we dus vooral denken aan de eerste vijf Bijbelboeken.
Hierin wordt duidelijk dat de Here zijn verbond geschonken heeft aan Abraham en zijn nageslacht via Izaäk en Jacob die later van de Heer de naam Israël kreeg. Israël is niet zozeer bondgenoot van God, als wel zijn gunstgenoot. En dat is nog net iets anders.
In de Tora staat echter niet alleen dat God zich met het volk van Israël verbindt. Deze boeken bevatten ook talloze richtlijnen. Er klinkt een voortdurende roep om recht en gerechtigheid te betrachten. Hierin mogen niet alleen volksgenoten delen, maar ook de bijwoners en de vreemdelingen.
Ismaël en Israël
De lijn van Gods verbond loopt van Abraham via Izaäk naar Jacob die Israël genoemd wordt. Zo is althans de Bijbelse lijn. In de Koran, het heilige boek van de Islam, staan positieve dingen over Izaäk en de Joden. Izaäk is evenals Abraham een profeet. Dat geldt trouwens ook voor Jacob, Mozes en Jezus.
Moslims zijn echter wel van mening dat Abrahams eerste zoon, Ismaël, ook een profeet, een boodschapper van Allah is (Sura 19: 54). Hij mag niet worden geëlimineerd. Want de Arabieren, afstammelingen van Ismaël, zijn volgens hen niet weggezonden door de God van Abraham, zoals in Genesis 16 staat. Integendeel. Met Ismaël heeft Abraham de Ka’aba, het heiligdom van de grote steen in Mekka, het centrum van de Islam, gereinigd door er als eerste twee om heen te lopen zoals dat jaarlijks door miljoenen pelgrims gebeurt (Sura 2). Hij spoorde zijn nageslacht telkens aan tot de ‘salat’, het religieuze gebed, en de ‘zakat’, het geven van geld aan de armen. Zo was hij welgevallig in de ogen van Allah (Sura 19: 55). Met Ismaël was niets mis. Abraham was blij zowel met Ismaël, zijn oudste zoon, verwekt bij Hagar, als met Izaäk, zijn tweede zoon, verwekt bij Sara (Sura 4: 39).
Omdat huns inziens de Joden deze geschiedenis uit haat tegen de Arabieren hebben verdraaid en de christenen in het voetspoor van de Joden zijn getreden, moeten zij als vervalsers van de openbaring worden bestreden. Moslims zien dan ook in het optreden van Israël altijd weer hetzelfde patroon optreden: niet-erkennen van de rechten van de Ismaëlieten en daarom moeten zij worden bestreden.
In de ogen van de moslims is dan ook de stichting van de staat Israël en een inneming van het gebied dat aan de moslims behoorde een onverteerbare zaak. Als wij dan sympathie hebben voor het bedreigde volk Israël kunnen zij dat dan ook nauwelijks anders zien dan een samenzwering van Joden en christenen, van het verderfelijke Westen dat ook nog eens de morele codes die Allah heeft gegeven aan hun laars lappen.
Gods zegen
Keren we terug naar de Bijbel. De Heer zegent zijn volk en beschermt het.
Dit geldt primair voor Israël. Maar ook Ismaël ondervindt bescherming (Genesis 21).
De HEER zegent hem, maakt hem vruchtbaar en geeft hem veel, heel veel nakomelingen (Genesis 17, 20).
Zegen geeft altijd ook verantwoordelijkheid. De zegen die Israël krijgt, doet Israël verantwoordelijk zijn voor zijn daden en moet leiden tot onderzoek of die daden in overeenstemming zijn met recht en gerechtigheid. Ditzelfde geldt voor Ismaël en zijn nakomelingen.
Als mensen niet bereid zijn in de spiegel te kijken, als mensen niet bereid zijn het Woord van God tot zich te laten spreken, als mensen niet bereid zijn anderen te aanvaarden, als mensen niet bereid zijn recht en gerechtigheid te doen, van de anderen te geloven dat zij op hun manier gezegenden zijn, zal de ene explosie op de andere ontploffing volgen. Zowel voor Israël als de Palestijnen is er een bijzondere uitdaging wat dit aangaat.
Gebed
Hoe moet dit verder? Tientallen keren ben ik in Israël geweest (overigens stond een bezoek volgende maand in het kader van de Permante Educatie op de rol), diverse keren was ik ook in de Gazastrook. Ik heb mensen bezocht thuis, zowel Israëli als Palestijnen, gematigden en extremisten, zelfs strijders van Hamas. Wat je dan hoort en ziet, bemoedigt niet. Hoe komt men hieruit? Vaak denk ik: menselijkerwijs gesproken komt men hier nooit uit. Maar we spreken als christenen toch niet alleen maar menselijkerwijs. Uiteindelijk kunnen we het alleen maar van onze God verwachten. Hij laat zijn volk, nakomelingen van Izaäk, niet in de steek, maar heeft ook een belofte voor de nakomelingen van Ismaël. Laten we tot Hem bidden. De psalmist zegt: ‘Dezen vertrouwen op wagens en die op paarden, maar wij vertrouwen op de Here, onze God’ (Psalm 20: 8). De profeet Zacharia heeft gelijk: ‘Niet door kracht noch door geweld zal het geschieden, maar door mijn Geest, zegt de HEER’ (4: 6).
Een hartelijke groet uit de pastorie aan de Batelier, ds. G.J. Mink