Afgelopen zondag zongen we een tweetal liederen van Huub Oosterhuis, de dichter en theoloog die op Eerste Paasdag overleed. Ter bemoediging van hen die we hierboven noemden en van allen voor wie het geleefde leven op gespannen voet lijkt te staan met de boodschap van Pasen, de tekst van Gezang 221. In het derde couplet vinden we de kernwoorden ‘vrede’ en ‘vreugde’ wat ons de Schriftlezing van afgelopen zondagmorgen in herinnering brengt.
1. Zo vriendelijk en veilig als het licht,
zo als een mantel om mij heen geslagen,
zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht,
ik roep zijn naam, bestorm Hem met mijn vragen,
dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.
Wil mij behoeden en op handen dragen.
2 . Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd
waakt over mij en over al mijn gangen.
Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid
om, als ik val, mij telkens op te vangen.
Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt.
Ik moet in lief en leed naar U verlangen.
3 Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Ontsteek die vreugde die geen einde heeft,
wil alle liefde aan uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood, zowaar Gij leeft –
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden.