Kritiek
Er komt ook kritiek op de ideeën van de Liturgische Beweging. De hervormde theologen
O. Noordmans en J. Koopmans vragen zich bijvoorbeeld af of Van der Leeuws incarnatietheologie, die op de achtergrond een rol speelt, wel gereformeerd is. Daarbij komt ook het kerkelijk jaar ter sprake. Koopmans wijdt er in 1941 een heel geschrift aan. Zijn conclusie: als je het kerkelijk jaar wilt honoreren, dan moet dat sober gebeuren en door de prediking bepaald worden. En niet, wat volgens hem in de Liturgische Beweging gebeurt, door een dramatisering van de heilsfeiten waarbij de gelovige bijvoorbeeld ‘devotioneel’ het lijden van Christus meebeleeft. In dat verband zet Koopmans heel scherp de gereformeerde lijdenstijd en de voorreformatorische veertigdagentijd tegenover elkaar: ‘Onze lijdenstijd is iets wezenlijk anders dan de oudkerkelijke en tegenwoordige catholieke vastentijd’, schrijft hij. De lijdenstijd –of dat nu vijf of tien weken zijn, dat is Koopmans om het even– is volgens hem in de tweede generatie van de Hervorming ontstaan en ‘bedoelt de centrale betekenis van de prediking van Christus’ kruis tot uitdrukking te brengen’. Heel anders dus dan de nadruk op boete en vasten die de veertigdagentijd vanaf Aswoensdag kenmerkt.
Balans
De balans: lijdenstijd of veertigdagentijd? Als we het huidige spraakgebruik moeten geloven, is het min of meer om het even hoe we de tijd voor Pasen aanduiden. Het bovenstaande laat zien dat er meer aan de hand is. Sowieso het praktische probleem: begint de periode nu op een zondag, of op Aswoensdag? Maar ook inhoudelijk: zijn er geen wezenlijke verschillen tussen de invulling van de gereformeerde lijdenstijd en de oecumenische veertigdagentijd? Koopmans zou zeggen: de vraag stellen is haar beantwoorden.
(Bron: Reformatorisch Dagblad – auteur: Jaco van der Knijff)