Aan het eind van de Pesachmaaltijd zingt Jezus, nadat Hij het Heilig Avondmaal heeft ingesteld, met zijn leerlingen de lofzang (Mat. 26: 30). Dit is niet een willekeurig couplet uit het psalmboek. Aan de Pesachmaaltijd klinken vanouds enkele psalmen die hiervoor speciaal geëigend en geselecteerd zijn. Dit ‘Pesach-hallel’ bevat de psalmen 113 tot en met 118.
Telkens weer klinkt in deze psalmen de oproep om de HEER te loven (Ps. 113: 1-2; 115: 17-18; 116: 17, 19; 117: 1-2; 118: 1, 20, 29).
De eerste drie psalmen van het Pesach-hallel vormen een loflied op de HEER, de enige en unieke God. Israëls God heeft zijn uniciteit en unieke relatie met Israël ten overstaan van alle volken en hun goden (115) bewezen tijdens de eerste exodus uit Egypte en de tweede exodus uit de Babylonische ballingschap (114). In zijn verkiezende liefde heeft de HEER dit verachte slavenvolk, een volk zonder land, voor het oog van de volken tot grote hoogte verheven (113). De laatste drie psalmen van het Pesach-hallel beginnen met 116, dat een individuele achtergrond heeft. Het is in de ‘ik-vorm’ gesteld. Tegelijk kan heel Israël zich erin herkennen. Ook geeft het enkelvoud aan dat de mensen uit de andere volken die hun afgoden hebben (115) toch individueel voor een beslissing geplaatst worden. Immers tot Gods volk behoren ook de rechtvaardigen uit de overige volken (117), die opgeroepen worden de HEER te danken in zijn heiligdom (118) vanwege zijn goedgunstigheid. In de komende weken zullen we het volledige Pesach-hallel in de diensten met elkaar overdenken en zingen! Wie nog wat extra informatie wil hebben, stuur ik, op verzoek, met liefde de resultaten van mijn Bijbelstudie over deze psalmen toe; deze maakte ik ter voorbereiding van een nieuw boekje dat hopelijk volgend jaar verschijnt.
Ds. G.J. Mink