Zondagmorgen stond Psalm 116 centraal in de verkondiging. We ontdekten dat de psalm eenvoudigweg begint met de woorden ‘Ik heb lief!’ Er wordt geen object, geen lijdend voorwerp genoemd. Onduidelijk is nog wie het voorwerp van de liefde van de dichter is. Het is als een uitroep vol dankbare vreugde, waarbij de context waarin de psalm klinkt, de tempel van God, duidelijk maakt wie het object van de liefde is. Natuurlijk gaat dat over de Heer! En dat blijkt dan ook direct uit het vervolg van het lied: ‘Ik heb lief! Want de Heer hoort mijn stem’.
Hier wordt, logischerwijs gezien de aard van dit danklied voor verlossing, de
verbondsnaam van God gebruikt: JHWH, de Heer. Opvallend genoeg zijn beide aspecten van de grondtekst van de psalm niet (meer) terechtgekomen in onze vertalingen en berijmingen. De ‘oude’ Statenvertaling vertaalde nog zoals ik hierboven weergaf. Maar de HSV en de NBV21 halen ‘de HEER(E)’ als object naar voren. In zowel de Oude als de Nieuwe Berijming gebeurt hetzelfde. Maar daar is ook nog de verbondsnaam ‘gesneuveld’, vermoedelijk omdat de Geneefse melodie die werd gekozen voor deze psalm begint met een lange noot, waardoor er vanwege het ritme geen ‘ruimte’ meer ontstaat voor de verbondsnaam (en het bijbehorende lidwoord). Zo wordt duidelijk dat het vertalen en berijmen van Bijbelse teksten niet eenvoudig is en voortdurend om keuzes vraagt. Soms gaat daarbij iets verloren, zelfs als wat overblijft in beide berijmingen één van de meest geliefde zinnen uit het Psalmboek is.