Matteüs 26: 50
Giotto di Bondone, tijd- en stadgenoot van Dante, bracht een radicale verandering in de kunst van het Italiaanse Florence teweeg. Hij stapt af van de stijve, gestileerde manier van schilderen van de Byzantijnse traditie (zoals wij die kennen van Griekse iconen) en breekt door met een levendige, dynamische stijl, waarin het individu met zijn emoties een grotere rol gaat spelen.
Het fresco De Judaskus (1304-06) schilderde Giotto voor de Scrovegni-kapel in Padua. Het maakt deel uit van een bijna filmische serie schilderingen over het leven van Jezus, die de muren van de kapel volledig bedekken.
Jezus en Judas staan in het centrum van de compositie. Door de hele scène op de voorgrond van de schildering te plaatsen, geeft de kunstenaar ons het gevoel dat ook wij als kijkers aan de actie deelnemen. Alsof Judas vlak voor ons langs loopt en wij onverwachts ook zelf bij dit gebeuren betrokken raken. Is dat ook niet de bedoeling van ons naar de kerk gaan?
Het is het moment waarop Judas Jezus verraadt met een kus. Zij worden omringd door een rumoerige bende. Ze steken hun stokken, zwaarden en fakkels hoog de lucht in, hetgeen het geheel een dreigende sfeer geeft. Jonge mannen met een koele, wrede uitstraling; soldaten met helmen; iemand die op een hoorn blaast en rechts vooraan een Farizeeër, die naar Jezus wijst: ze lopen allemaal mee in dit arrestatieteam. Hier tegenover, helemaal links: Petrus, die met een felle uithaal de dienaar van de hogepriester het oor afslaat.
Met de scherpomlijnde gezichten en scherp getekende gelaatstrekken bereikt Giotto een maximum aan dramatische spanning. Het nobele profiel van Jezus tegenover het laaghartige profiel van Judas.
En dan het contrast tussen het zogenaamd broederlijke gebaar van Judas en het gelaat van Jezus, dat het besef van verraad uitdrukt. Achter en in de blik van die beide ogen zie je aan de ene kant Jezus’ moed, geestelijk overwicht en ook overgave. Aan de andere kant zie je Judas’ sluwheid en … angst. Jezus kijkt Judas doordringend aan, maar Judas lijkt nét iets weg te kijken, alsof hij Jezus toch niet echt onder ogen durft te komen.
Hij staat op het punt Jezus te kussen, het gebruikelijke begroetingsgebaar tussen rabbijnen en hun leerlingen. ‘Gegroet, rabbi!’ klinkt het uit zijn mond. Opvallend, dat – terwijl de andere discipelen Jezus aanspreken als Heer – juist Júdas de algemene aanspreektitel Rabbi gebruikt (Matt. 26: 22, 25). Heer, Here, Kyrie, zo spraken ook de melaatse en de hoofdman van Kapernaüm Jezus aan.
Zij hadden in Hem hun Redder in nood ontdekt, dus meer dan een gewone rabbi (Matt. 8: 2, 6). Het is niets minder dan een geloofsbelijdenis. Judas wil hier echter van wegblijven. Hij creëert doelbewust een stuk afstand.
Maar zelfs híer zien wij iets van de majesteit van Christus. Op een onvergetelijke manier treedt Hij Judas tegemoet: Vriend, waarvoor ben je hier? Zo had Giotto het in zijn Bijbel, de Latijnse Vulgaat, gelezen: Amice, ad quod venisti? Vriend, waartoe bent u gekomen? Krijgt Judas dan nog een kans om zich te bekeren van zijn plan? Daar ligt misschien wel het geheim van dat onvoorstelbare woord vriend op dit moment. Zelfs nu wordt deze schijnheilige volgeling nog vriend genoemd. Van de kant van de Here Jezus is er niets dan vurige liefde. Die liefdegloed van Christus straalt overal in door. Alsof Jezus Judas tot nadenken wil
stemmen: Besef je wel wat je doet? Tot het laatste toe houdt Jezus de deur voor Judas open. Judas, nog kun je terug. Zelfs op dit ogenblik biedt de Heer Zijn genade aan. Hoe kan het? Alleen omdat de Here Jezus gekomen is om verloren mensen te redden.
Er is nog tijd om van verkeerde wegen terug te keren naar de levende God. Dát is genade! Ook voor ons.
Welk een vriend is onze Jezus
Die in onze plaats wil staan.
Welk een voorrecht dat ik door Hem
altijd vrij tot God mag gaan!
J. Riemersma