(Lucas 5 vers 12)
Wat de Heere Jezus nu zo graag van ons heeft, is het hart, het hart, precies zoals het er uitziet. Hij is een goede Medicijnmeester, Hij heeft graag het hart zonder voorbehoud. Hij wil dat wij het hart (en wij weten wel, wat daaruit voortkomt!) aan Hem overgeven, zoals het is. En met het hart het gehele lichaam, zoals het is. En met ons lichaam onze gehele weg en wil, zodat wij tot een nul worden, en Hij het alléén zal zijn.
Hoe komt nu een mens daartoe, dat hij aan de Heere Jezus zijn hart geeft? Wel, het is een kinderlijke vraag: hebt u uw hart aan de Heere Jezus gegeven, zodat u weet: ik heb het niet meer, Hij heeft het? Zonder dit geschiedt het niet. Men kan met al de weldaden die de Heere Jezus verworven heeft niets beginnen. Het zijn immers toch allemaal zulke weldaden en schatten, dat wij daar telkens weer slechts dan gebruik van kunnen maken, wanneer wij in Hem zijn en Hij in ons is. De hemel, de vergeving van zonden, leven en zaligheid, ja, al wat een mens zich van hulp, zaligheid en troost voorstelt, het heeft allemaal geen waarde, wanneer wij Hem niet hebben, wanneer wij niet door een waar geloof in Hem zijn ingelijfd, wanneer wij niet in het hart met Hem verenigd zijn, zodat wij Hem hart en hand gegeven hebben. Een mens kan met de duivel een aangename hemelvaart doen, maar aan het einde komt hij toch met al het aangename om. Met de Heere Jezus echter kan men een vreselijke hellevaart doen, evenwel zó diep is die weg niet, of eindelijk komt men met Hem er door en er uit.
Wat heb ik daar zojuist gevraagd? Bent u uw hart aan de Heere Jezus kwijtgeraakt? Hebt u Hem zonder voorbehoud hart en hand gegeven? Hebt u zonden gehad, ja, hebt u zonde? Bent u een grote zondaar voor Hem? Bent u Hem schreiende achterna gelopen? Weent u achter Hem aan? Houdt u zich bij Hem, zoals de Kananese vrouw, zoals de melaatse, die riep: ‘Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen’?
dr. H.F. Kohlbrugge (1803-1874)
(uit: Amsterdamsch Zondagsblad 1891)
Ds. M. Klaassen