Tekstboekjes
Wat in Dordrecht gebeurt, raakt ook elders in zwang: predikanten ontwerpen een handzaam boekje –vaak aangeduid als ‘Ordre der Texten’– waarin de teksten over het ‘lyden en sterven Jesu Christi’ op een rij zijn gezet, zodat iedereen weet op welk moment in de kerk welke stof behandeld moet worden. In de 18e eeuw neemt dit een hoge vlucht: elke zichzelf respecterende stad brengt zijn eigen ‘Ordre der Texten’ uit. In Groningen, Gorinchem en Gouda, Den Haag, Delft en Deventer, Nijmegen en Middelburg: overal verschijnen deze boekjes. Gaat het aanvankelijk alleen om de stoffen voor de lijdenstijd, gaandeweg worden de boekjes dikker. De Goudse ‘Ordre der Texten’ die in 1724 wordt uitgebracht, biedt bijvoorbeeld ook preekteksten voor de andere feestdagen. Te beginnen met eerste kerstdag gaat het via ‘De besnydenisse’ (Nieuwjaar) naar de weken voor Pasen: voor maar liefst tien weken zijn de teksten uit het lijdens-evangelie afgedrukt. En vervolgens worden ook teksten aangeboden voor Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. De laatste tekst is voor de vierde pinksterdienst, ‘Des Maendags na de middag’.
Dan moet er over Handelingen 2: 16-18 gepreekt worden. Ondanks dat er kritiek klinkt van een nadere reformator als Jacobus Koelman, die vindt dat alleen de zondag in ere gehouden moet worden, wordt op deze manier het kerkelijk jaar gaandeweg meer en meer ingevuld. Waarbij er een sterk accent blijft liggen op de lijdensweken. Het Goudse boekje uit 1724 geeft bijvoorbeeld voor elk van de tien lijdensweken maar liefst vier teksten, dus de Gouwenaren kunnen in de lijdenstijd veertig keer naar de kerk. Een vergelijkbaar tekstboekje uit Delft biedt nog meer: 45 preekteksten voor de lijdenstijd. Opvallend: de vrijdag van de laatste week wordt in deze uitgaven gewoon als alle andere dagen behandeld; de term Goede Vrijdag kom je niet tegen. En ook bijzonder: advent is in de periode vóór 1800 nog helemaal niet in beeld. De cyclus begint bij de eerste kerstdag.
Liturgische beweging
In de 19e eeuw verandert er het nodige. Al vrij snel wordt door de hervormde synode Goede Vrijdag als ‘viermoment’ aangewezen; en gaandeweg komt er ook aandacht voor de adventsperiode. Tegelijk wordt in deze eeuw met name in de kring van de afgescheidenen en de dolerenden van Abraham Kuyper nog lang gefulmineerd tegen het kerkelijk jaar. Als in de 20e eeuw de Liturgische Beweging opkomt, met als kartrekkers mannen als G. van der Leeuw en W.H. van de Pol, komt er steeds meer aandacht voor de invulling van het aandacht voor de invulling van het kerkelijk jaar. Vanaf 1933 geeft de Liturgische Kring bijvoorbeeld de jaargang ‘Het jaar onzes Heeren’ uit, waarin handvatten worden gegeven voor de verschillende perioden van het kerkelijk jaar. Het doel? Te brengen tot ‘dieper beleven van het Kerkelijk Jaar, vanouds de uitbeelding van Gods heilsweg met zijn Kerk’, aldus de aankondiging. Voor hun idealen kijken Van der Leeuw en Van de Pol graag over de kerkelijke muur: de anglicaanse traditie, de lutherse lijn, de rooms-katholieke liturgie en de voorreformatorische periode bieden inspiratie. Algauw krijgen dan ook, naar oud gebruik, alle zondagen een Latijnse naam, worden er leesroosters opgesteld, komen er voor elke zondag vaste gebeden en gezangen, en wordt er een heiligenkalender ontworpen. En als vanzelf wordt de periode vóór Pasen een vasten- en boetetijd, die begint met Aswoensdag en die wordt aangeduid met ‘veertigdagentijd’.
Wordt vervolgd