Pinkstergedicht

Inge Lievaart schreef het volgende Pinkstergedicht:
‘Van God de Geest’.

De Heer was opgevaren,
Hij liet zijn kerk alleen,
maar zij die met Hem waren
als aan een boom de blaren,
zij woeien niet uiteen.

Nog was op hen zijn zegen
al leken zij verweesd,
en hun gebeden stegen
Hem na, opdat zij kregen
de hun beloofde Geest.

Opeens was Hij gekomen
in het vervullingsuur
en als geweldig stromen
van wind werd waargenomen
en tongen als van vuur.

In hun verbaasde monden
was het de Geest die sprak
en gaf dat die daar stonden
hun eigen taal verstonden,
het Woord dat binnenbrak.
En die zich overgaven
aan ’t werk van God de Geest,
gebonden zondeslaven,
ontvingen Christus’ gaven,
zijn leven dat geneest.

De wijnstok hing beladen
en hij was pas geplant!
Bezingen wij Gods daden,
nog deelt ons die genade
des Heren afgezant.

God met ons als tevoren,
er is geen scheiding meer,
wij zijn niet meer verloren
maar, door de Geest herboren,
reeds tempels van de Heer.