Discipelschap en de gereformeerde bronnen

Ruim een maand geleden bezochten we met een aantal leden van de werkgroep de IZB-bezinningsavond in Nijkerk. Tijdens deze bezinningsavond sprak prof. dr. W. Verboom, emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerde protestantisme, over ‘discipelschap’ en de bronnen van de gereformeerde traditie. Is de aandacht voor het thema nieuwlichterij?
Een ‘evangelische bui’ die overwaait? Of is het eerder het afstoffen van ‘oud goud’?
De volledige tekst van de lezing staat op www.izb.nl. In Tijding geeft professor Verboom een toelichting op enkele stellingen. Voor een aantal stellingen vraag ik graag uw aandacht.

Wie zich vandaag oriënteert op het thema ‘discipelschap’ kan uitstekend met de Heidelbergse Catechismus uit de voeten
‘De catechismus biedt zich aan als een leerweg; een weg die me wil leiden tot het doel: hoe ik als gedoopt mens kan leven. Bij de doop is mijn naam verbonden met Christus en de catechismus wijst me de weg om te leren leven met Christus. De beloofde werkelijkheid van de doop, wil in mijn leven een geloofde en beleefde werkelijkheid worden. Wat is dat anders dan een grote, existentiële oefening in discipelschap?
Er zal een vertaalslag moeten worden gemaakt om de actualiteit van de tekst uit 1563 te laten oplichten, dat is nogal wiedes. Maar als we de catechismus afpellen tot op z’n kern, dan vinden we daar alle aanknopingspunten voor de bezinning op discipelschap. In notedop staat alles in zondag 1: mijn identiteit ligt vast in Christus, ik ben niet van mezelf, maar van Hem. Dat staat zo vast als een huis op de rots. Dat is het kloppende hart van discipelschap. Het heeft ook een kritische kant. Want nu ik van Hem ben, ben ik niet meer van mezelf.’

Discipelschap is van alle tijden
‘Het is wel aardig om te constateren dat we voorheen in catechisatielessen de term ‘discipel’ altijd meteen vertaalden met ‘leerling’, omdat we dachten dat kinderen het anders niet zouden begrijpen. Vandaag gebruikt iedereen het woord zonder problemen.
Is er iets nieuws onder de zon? Nee. Het is eerder zo dat we in onze tijd ontdekken dat dit woord oplicht en ons opnieuw bij de kern van het evangelie brengt. We mogen er dankbaar voor zijn dat het zo breed weerklank vindt in de kerken. Maar eigenlijk is het niets anders dan het leven dat mijn ouders me voorleefden. Zij spraken over de ‘vreze des Heren’. Dat waren hún woorden, in hún context. Maar feitelijk bedoelden en deden ze hetzelfde.’

Discipelschap overstijgt heilloze polarisaties
‘Het woord discipelschap kan de angel halen uit vruchteloze discussies over tegenstellingen op het kerkelijk erf. Bijvoorbeeld het debat tussen ‘evangelisch’ en ‘gereformeerd’, of het tegen elkaar uitspelen van de rechtvaardiging en de heiliging. Die heilloze polarisatie kan overstegen worden als we met elkaar spreken over discipelschap. Ik ervaar het als een geschenk, dat het thema nu zo in de belangstelling staat en zoveel in gemeenten wakker maakt.’

Discipelschap begint thuis
‘Ik gun iedereen dat hij/zij van de wieg af aan iets van discipelschap meekrijgt. Het leren om als gedoopt kind te leven, begint niet pas op de catechisatie. Het is goed als ouders het voorbeeld geven en als het geestelijk klimaat thuis ervan doortrokken is.’

Discipelschap blijft oefenen
Je hebt het nooit onder de knie. Als je dat denkt, heb je het niet begrepen. We gaan niet prat op ons eigen kunnen. Om mij ervoor te behoeden dat ik iets word in mezelf, dat ik als wedergeboren discipel op eigen benen denk te kunnen staan en gaan, is er het gebed. De discipel blijft bedelaar, en drinkt levenslang, geknield, van de verborgen bron van genade. Christus is van onze discipelschap de Alfa (zondag 1) de Omega (zondag 52) en de Amen (vr. ant. 129).’

Leerweg catechismus: één grote oefening in discipelschap
‘De catechismus is een leerweg, waarop ik leer om als gedoopt mens te leven. Dat is één grote existentiële oefening in discipelschap’. Dat zei prof. dr. W. Verboom donderdagavond 8 mei, tijdens een IZB-bezinningsavond.
Verboom sprak over discipelschap en de bronnen van de gereformeerde traditie, met name die van de Heidelbergse catechismus. De methode van vraag en antwoord heeft niet alleen maar een didactische betekenis, aldus Verboom, maar ook een theologische. ‘Een leraar stelt – als vertegenwoordiger van de gemeente van Christus – de vragen, een kind – als discipel, (leerling) van de gemeente van Christus – geeft antwoorden. Zo leert het kind het geloof van de kerk. De catechismus maakt integraal deel uit van de kerkorde van de Palts. In die kerkorde sluit de catechismus naadloos aan bij de doop van het kind, dat in de catechismus de antwoorden geeft. De doop bezegelde dat het kind als kind van de gemeente verbonden is met Christus en deelt in zijn heil. Het heil in de doop van het kind is dus een door God beloofde werkelijkheid. Deze beloofde werkelijkheid wil geloofde en beleefde werkelijkheid worden in het leven van het kind. Precies daarvoor biedt de catechismus zich aan als didachè, als leerweg.’
Hoewel de catechismus nergens het missionaire thematiseert, is de hele tekst daarvan doortrokken, aldus Verboom. ‘In antwoord 86 gaat het er om dat ik door mijn levenswijze mijn naaste voor Christus win. Maar we verkijken ons op de catechismus als we denken dat hiermee het missionair zijn is afgehandeld en dat daarmee de catechismus geen missionair leerboek kan zijn. Het is veel meer zo: het discipelschap in de catechismus zonder het missionaire is een irrealis, bestaat niet. Missionair zijn en discipel zijn lopen als twee in elkaar gevlochten gouden draden door heel de catechismus heen. Het is een misverstand te denken dat dat komt omdat men toen leefde in het corpus christianum: de hele maatschappij was doortrokken van christelijke waarden. Dat moge zo zijn, maar dat is niet de reden dat de catechismus het missionaire niet expres thematiseert. Dat is omdat het discipelschap in de catechismus niet bestaat zonder het missionaire. Hoe kan de discipel anders bidden: ‘Uw koninkrijk kome’?’

Namens de Werkgroep Missionair Werk
Mirjam Monster-Wiersma