Blind en toch ziende

Hij sprak tot hen een gelijkenis: Een blinde kan toch niet een blinde op de weg geleiden? Zullen zij niet beiden in een kuil vallen? (Lucas 6 vers 39)

Het leven is voor ons vol raadsels, donker en onzeker, het is vol angsten en vrezen. Blind moeten wij de wegen ervan bewandelen. En het is niet alleen een smartelijke aangelegenheid, dat de schoonheid en de harmonie voor ons een verzegeld geheim zijn, zodat wij ons moeten vergenoegen met een vaag vermoeden daarvan; niet alleen is de weg des levens een weg vol gemis, maar het is ook een weg vol gevaren. Want wij gaan geen effen pad, maar langs rotspaden, met links en rechts dreigende afgronden. En als wij struikelen, kan dat letsel en dood betekenen. Ook voor iemand die goed kan zien, was dat gevaar al groot genoeg, maar voor een blinde is het tienmaal zo groot. God erbarme zich over ons zwakke, bange mensen!

Wij arme blinde mensen, hoe zullen wij de weg des levens kunnen gaan? Wij werden ongeduldig en onverdraagzaam tegenover de zwakheid van anderen; wij vergaten dat we vergevingsgezind moesten zijn; wij raakten verbitterd als wij ziek waren; wij begonnen aan God te twijfelen, wanneer we hen, die wij liefhadden, zagen lijden; ons geloof aan de opstanding werd zo grauw als een dag in september aan hun graf.

Toen gaf God ons iemand die wel kan zien tot leidsman. Jezus Christus werd degene die voor ons zàg. Met Zijn blik, vol van licht der liefde, zag Hij dwars door de nacht en dwars door de begoocheling en de verblinding heen. En Hij greep hen, die bang waren in het duister, bij de hand en glimlachte Zijn zegevierende lach. Hij grijpt ons vast, keer op keer. Uw en mijn Verlosser.

Kaj Munk (1898-1945)