Een verhuizing

Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige (Hebreeën 13: 14).

Ik schrijf deze meditatie met een grote hoeveelheid verhuisdozen én een groot aantal lege boekenplanken op de achtergrond. Dat roept de sfeer op van een verhuizing.

Dat raakt aan de bovenstaande woorden uit de Hebreeënbrief. Er is immers sprake van een niet blijvende stad enerzijds en een toekomstige stad anderzijds.

Wij hebben hier geen blijvende stad

Sliedrecht is geen blijvende stad. Dat geldt niet alleen voor een predikant die een beroep aanneemt. Goedereede is immers evenmin een blijvende stad. Soms zien we op huizen een naam staan. ‘Relinquenda’ bijvoorbeeld; dat betekent: ‘Moet verlaten worden’. De Heilige Geest leert ons d.m.v. deze meditatie om zo eens naar ons huis te kijken. Of naar onze kamer in Overslydrecht of Parkzicht.  ‘Moet verlaten worden’. Bij binnenkomst in ons dorp staat een bord met ‘Sliedrecht’. In één oogopslag lezen we over de volleybal die zo’n grote plaats inneemt binnen onze gemeenschap. Het is alsof we nu in diezelfde oogopslag ‘Moet verlaten worden’ lezen. Sliedrecht moet verlaten worden. Wij hebben hier immers geen blijvende stad.

Soms komt dat heel dichtbij. Bij een verhuizing bijvoorbeeld. Of bij het sterven van een geliefde. Op een rouwbrief staan meestal de geboorteplaats en de plaats van overlijden vermeld. Sterven heeft ook iets van verhuizen.

Zo’n tekstwoord maakt wel onrustig. Er wordt geschud aan ons levenshuis. Zijn we klaar voor de verhuizing? Sterven is immers God ontmoeten. Zijn we er klaar voor? Of…?

Wij hebben hier geen blijvende stad. De schrijver van de brief wijst ons juist dan op Iemand die wel blijvend is. Het is de Hogepriester, Jezus Christus (4: 14; 7: 24-25; 13: 10). Wanneer we door het geloof op Hem zien, kunnen we ook onder ogen zien dat we geen blijvende stad hebben. Als we mogen weten dat Hij ook voor ons Zijn leven opgeofferd heeft, dan kunnen we God ontmoeten.

Maar wij zoeken de toekomstige

De schrijver wijst ons ook op een andere stad. Het is de toekomstige stad. De stad van de toekomst. Eerder bracht de schrijver deze stad ook al ter sprake. Hij schreef toen over de ‘stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is’ (11: 10). Die stad is het nieuwe Jeruzalem.

Sliedrecht is geen blijvende stad. De stad die fundamenten heeft is elders. Ik moet in dit verband ook denken aan de coronacrisis. Aangrijpend dat ook in Sliedrecht verschillende inwoners overleden zijn aan het virus. Dat raakt ons. We voelen onze kwetsbaarheid.

Zonder geloof en zonder Hogepriester heeft ons levenshuis geen deugdelijk fundament. Wat een genade wanneer dat anders mag zijn. Dan komt in onze kwetsbaarheid juist de toekomstige stad in het vizier. We worden dan gestimuleerd om het nieuwe Jeruzalem te zoeken. De Hogepriester is er al aangekomen. En met Zijn volbrachte werk heeft Hij plaatsen bereid voor allen die hebben leren leven van Zijn offer.

Bij alle onzekerheid geeft het woord van de tekst grond onder onze voeten. De stad van God staat als een huis. Coronacrisis of niet. Of we nu verhuizen of niet. Vanuit die stad worden we gestimuleerd om  die stad te zoeken. De Hogepriester bidt immers voor al de Zijnen. Vanuit Zijn gebed wordt het zoeken geboren. De toekomstige stad zoeken is bidden: ‘Kom, Heere Jezus’.

                          Straks leidt men haar in statie uit haar woning.

                          in kleding, rijk gestikt, tot haren Koning;

                          zo treedt zij voort met al de maagdenstoet,

                          die haar verzelt, U vrolijk tegemoet.