Gods wil

1 Timoteüs 2: 1-7

Wat wil God? Hij heeft één topprioriteit voor ogen. Dat is ons gebed. Hierbij gaat het om het leren kennen van, het leren leven met, het uitleven van het evangelie van Jezus Christus. Hij is onze Redder die één middelaar gegeven heeft: Christus Jezus. Hij heeft zichzelf gegeven als losgeld voor allen. Juist in de lijdenstijd bereiden we ons voor op het gedenken van Gods grote daad in Jezus Christus. Hij is gekomen om te dienen. Hij gaf zijn leven als losgeld voor velen. Hierdoor is er bevrijding. Redding van zonde en dood. Licht en uitzicht. Meer nog dan een stip aan de horizon. Een heerlijke toekomst.

Een wenkend perspectief. Maar wel alléén door Hem, de enige middelaar.

Om deze reden trekken we ons steeds weer voor een ogenblik terug in onze binnenkamer. Met het oog op die hele, onverloste wereld, die bloedt uit duizend wonden. Die is namelijk voorwerp van de liefde van God. Hij, de Heiland, wil niets liever dan dat de wereld, de mensen gered worden. Als mensen het houvast in Christus ontvangen hebben, zullen ze ook in turbulente tijden, persoonlijk of als samenleving, houvast hebben.

Nu hebben wij niet iedereen in beeld. Daarvoor zijn er te veel mensen op de wereld. Maar sommigen liggen ons nu wel heel na aan het hart. Denk maar aan de Oekraïners.

Paulus roept ons op om smeekbeden op te zenden tot de Heer in het kader van de nood. Daarna doen we voorbede voor alle mensen die God, onze Heiland, zo graag houvast voor tijd een eeuwigheid wil bieden. Hij wil hen verlossen. Zijn wil is het dat ze Hem mogen leren kennen en met Hem zullen leven. Dit alles in het kader van de dankzegging voor de wereldliefde van onze Heer en Heiland.

In het bijzonder danken we in de komende verkiezingsweek voor de overheid die de Heer als dienares gegeven heeft. Ja, speciaal bidden we voor ‘alle koningen en gezagsdragers’, ‘overheidspersonen’ omwille van de goddelijke oorsprong van de overheid (Romeinen 13). Overheidsbesluiten zijn immers van groot gewicht voor het reilen en zeilen van de samenleving.

We bidden voor de overheid, opdat we een ‘stil en rustig leven’ kunnen leiden. Wat komt er veel op de regeerders van de volken af. Koortsachtig overleg. Moeilijke maatregelen. Angst, zorg, verantwoordelijkheid. Wie zou in hun schoenen willen en durven te staan?

We bidden voor de overheid dat we mogen leven in de sfeer van de vroomheid, de Godsvrucht, de vreze Gods. We bidden voor de overheid dat we ook gelegenheid hebben achter de voordeur, achter de kerkdeur vandaan te komen. Zo kunnen we onze roeping gestalte geven. Als christenen stellen we immers ons gehele leven in dienst van God. We doen goede werken. We komen op voor degene die om hulp roept. We kleden de naakten, we huisvesten de vreemdelingen, we zorgen voor eten, drinken en onderdak. Zo kunnen we transparant zijn tot op onze Heiland, die de Heiland van de wereld is. Dan krijgt de verkondiging van het evangelie alle ruimte. Zo zullen de mensen onze goede werken zien en hierdoor komen tot eer van God de Vader.

Wat wil God? Primair dat we ons even terugtrekken, in de binnenkamer gaan, om ons op onze God en Heiland te richten. Hij wil dat alle mensen behouden worden. Hij wil dat wij tot zegen van alle mensen en tot eer van Hem zullen kunnen leven.

G.J.Mink