Waar zijn onze doden?

‘Zó zullen wij altijd met de Here wezen’
1Thess 4:17b

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar als ik bij een overledene sta, moet ik altijd naar de ogen kijken en dat stille gezicht. Ik moet altijd denken: ‘waar ben je nu en hoe zal het je daar vergaan?’
Waar is opa nu? Een kind kan je dat zo maar vragen. Opa is bij de Here Jezus.
Voor een kind is dat voldoende en opgelucht speelt het verder. Maar onze volwassen gedachten gaan verder.
Was het goed genoeg? Dit leven?

Prof. Van Niftrik heeft een mooi boek geschreven: Waar zijn onze doden. Hij geeft vele antwoorden. Een paar wil ik u noemen:
1. Onze doden zijn in het graf.
Daarom mogen wij en moeten wij met respect met onze graven omgaan. Geen verering daar en ook geen grootheid bewijzen. Een plek om te herinneren.
2. Onze doden zijn op het kerkhof.
Vroeger werd een mens in de tuin van de kerk begraven. Daar wijst de naam kerk-hof nog naar. Mooi om te beseffen. Er is een rij van tuinen door de Bijbel heen. In Sliedrecht hebben wij een burgelijke overheid die voor een mooi park zorgt. Als u er eens langs fietst, bedenk dan: daar zijn ze. Zij die ons voorgingen. Daar rust het ‘ontzielde’ lichaam.
3. De hemel.
Het ‘ik’ van een mens wordt bewaard door God. Ook na ons sterven geldt: die trouw houdt tot in eeuwigheid en die niet laat varen de werken van Zijn Handen. Juist ook niet aan het mooiste werk van Zijn Handen: de kroon van de schepping. Wij hoeven niet te begrijpen hoe dat allemaal kan. Wij zijn God niet. Wij vertrouwen op wat Hij zegt. In Psalm 121 staat: Hij zal uw ziel bewaren. Dat is genoeg.
Het mooiste antwoord vind ik echter:
4. Onze doden zijn mét Christus.
Niet in Christus. De Bijbel schrijft: mét Christus.
Van Niftrik heeft dit antwoord uit1 Thessalonicenzen 4.
In Thessalonica dachten de mensen dat de Wederkomst spoedig zou komen en dat tot aan dat moment niemand van de gemeente zou sterven.
Maar dat gebeurde dus toch. En hoe zelfs. Vervolgingen waren heftig en geraffineerd. Waar zijn onze doden Paulus? Geloofden ze niet genoeg?
Of niet echt genoeg.

De Thessalonicenzen brief is eigenlijk een condoleancebrief.
Eens zúllen zij opstaan, schrijft Paulus. Wij zijn mensen met hoop.
Wij hebben een krachtig evangelie.
Met woorden van Jezus zelf: “Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.” Sterker kan het niet gezegd worden.
Ik ga heen om u een plaats te bereiden, en als Ik heen gegaan ben en u plaats bereid heb, neem Ik u tot Mij, opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben.
Zó zullen wij altijd met de Here wezen.
Wie in dit leven met God leeft, zal tot zijn of haar verbazing merken dat die band over de dood heen reikt. Een geloof dat leeft wil nog niet altijd zeggen dat het alles weet of kan.
Het gaat erom dat het leeft. Dat het verlangt en hoopt.
Ons leven is niet goed genoeg.
Dat is het gewoon niet.
Maar juist in de Lijdenstijd mogen wij het beseffen en ons eigen maken:
Christus is gekomen.
Christus heeft geleden.
En is voor ons het graf in gegaan.
Om het te openen aan de andere kant.

Het is volbracht.
Genade Gods zo rijk en vrij.
Juist een levend geloof lijdt er aan als het niet goed is tussen God en mens.
Juist een levend geloof zoekt de open hemel.
De Zegen Gods.

In dat geloof brengt God nieuw leven.
Ook voor jou, mijn kind.
Het waarachtige Licht schijnt ook voor jou.

Hij wijst ons op die heuvel daarginds.
Naar een ruwhouten kruis.
Ook voor jou, mijn kind.

En in de verte schijnt al iets van het morgenrood.
De nieuwe morgen kómt dichterbij.

Maak het waar, o trouwe God.
Alstublieft.
Voor ons en voor de onzen.

Ik bid u Gods Zegen in de Lijdenstijd.

ds. A.H. Groen