Psalm 139: 14-17
Enige tijd terug werd de achtmiljardste geboren. Kun je je er een voorstelling van maken? Je hebt twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders, zestien betovergrootouders. Je ziet een familieportret. Wat een nageslacht….! Maar het blijft beperkt tot enkele tientallen. Misschien ging je in de afgelopen tijd naar het buitenland. Daar functioneert het leven ook in meer of mindere mate. Ook in al die tijd dat jij er niet bent, je levensduur min de twee weken vakantie, gaat het leven daar gewoon zijn gang. Daar verander jij feitelijk niets aan, want die paar euro’s die jij uitgeeft kunnen de ontwikkeling van dat land echt niet veel verder brengen.
Laten we nog even verder gaan. Je bent nu op de wereld. Heeft dat echt betekenis voor de gang van zaken? Ja, je vindt jezelf, je eigen leven uiteraard van belang. Je vrouw of man vindt dat ook, je vader en moeder waarschijnlijk evenzeer, evenals je kinderen. Een aantal vrienden en bekenden. Maar maakt het in de loop van de wereldgeschiedenis nu uit dat jij er bent, dat je er straks geweest bent? Er zijn enkele groten in de geschiedenis van wie het wat uitmaakt. Eeuwen na dato wordt nog over hen gesproken. Maar als zij niet geleefd hadden, was er waarschijnlijk in die tijd wel iemand anders geweest die dezelfde dingen had gedaan. Wat heeft het nu eigenlijk voor betekenis dat ik er ben? Wat heeft het voor betekenis dat jij er bent? Heeft het voor iemand betekenis?
Dit is wat in de Bijbel nu juist van God gezegd wordt. We belijden Hem als onze Schepper. Dat is niet maar iets afstandelijks en iets algemeens, maar het betekent: ik ben niet het product van een toevallig proces. Ik ben gewild, geen toevalstreffer. God heeft mij gewild. Is dat niet een heerlijke gedachte?
Als ik op deze geschapen wereld sta, kijk ik verwonderd naar boven en begrijp niets van het onmetelijke heelal. Ik sta verwonderd over die kleine insecten, over de verschillende soorten vogels, over de vissen, over de bloemen. Ik sta verwonderd over het leven zelf. Ik sta verwonderd over de mens. Ik sta verwonderd over het feit dat ik er mag zijn. Ja, ik sta verwonderd. Zelfs meer dan dat. Ik loof en prijs Hem, die dit alles heeft gemaakt.
Hierbij laat Hij het niet. Want God laat zijn schepping niet los. Het is een puinhoop geworden. De mens heeft er een puinhoop van gemaakt. Velen van de acht miljard leven in afschuwelijke omstandigheden. De Heer laat dit niet op zijn beloop. Hij grijpt daar reddend, verzoenend op in. Hij werkt aan de wederoprichting van alle dingen. Hij is echter niet maar grootschalig bezig, met verwaarlozing van het detail dat ik ben. Integendeel. Paul Gerhardt heeft het schitterend verwoord als hij dicht over Jezus, de Zoon van God, gekomen van de hemel:
Ver van de troon der tronen
en ‘s hemels zonneschijn
wilt U bij mensen wonen,
van hen een broeder zijn.
Met God wilt G’ ons verzoenen,
tot God heft G’ ons omhoog,
en onder de miljoenen
hebt U ook mij in ‘t oog.
Ja, Hij heeft mij onder miljoenen, zelfs onder miljarden scheppend en verzoenend in het oog.