Een hoopvolle retorische vraag.

‘Mag ik niet verwachten de goedheid van de HEER te zien in het land van de levenden?’

(Psalm 27: 13)

Zondag vieren we als gemeente in beide kerken het Heilig Avondmaal. Prachtig!

Onlangs lazen we in een morgendienst Psalm 27. Een lied dat ruimte geeft aan stevige geloofstaal van de dichter. Bij de Heer is zijn leven veilig, voor wie moet hij bang zijn? Zijn vijanden struikelden zelf en vielen. Hij mag schuilen in de tent van de HEER, die hem hoog op een rots tilt. Toespelingen op de tempel, de plek waar hij alle dagen van zijn leven zou willen wonen. Waar hij God offers wil brengen, waar hij wil zingen en spelen voor de HEER.

Wie zich in het leven zó gedragen mag weten door het geloof, kijkt uit naar de Maaltijd, die in het huis van de HEER, in het midden van Zijn gemeente, wordt gevierd. Op de plek waar we de liefde van de HEER mogen aanschouwen, Hem mogen ontmoeten (vers 4). De liefde van God die zichtbaar tastbaar wordt in het brood dat wordt gebroken en de wijn die wordt vergoten. Tekenen die de climax laten zien van het grote verhaal van God met deze wereld. Het hoogtepunt, een kruis. Een totaal ander verhaal dan wat in onze wereld als een sterk verhaal doorgaat. Alleen al omdat niet wijzelf, maar een Ander de hoofdpersoon daarin is. Die dingen doet waar je met je oren van klappert en je ogen van uitwrijft. Kijk zondag maar goed, dan zie je het: de goedheid van de HEER, in een stukje brood en een slokje wijn.

Dat wordt trouwens niet alleen zichtbaar en tastbaar voor wie op de toppen van het geloof leeft. Psalm 27 laat ook een andere kant zien. Waar diezelfde dichter David vragen en twijfels uit. God staat op afstand. Niet onbereikbaar, daarom bidt hij ook. Maar wel vérder. Niet meer zo vanzelfsprekend aanwezig. Die ruimte is er dus in het geloven. Voor het niet altijd zeker weten. Voor kwetsbaarheid. Voor onder de indruk zijn van wat er in het leven, in de wereld aan de orde kan zijn.

Ook dán mag je uitkijken naar de Maaltijd van de Heer. Aarzelender misschien. Want het is allemaal minder vanzelfsprekend als het gaat over God, over het aanschouwen van Zijn liefde, over een ontmoeting in Zijn tempel. Davids gebed loopt uit op een vraag. ‘Mag ik niet verwachten de goedheid van de HEER te zien in het land van de levenden?’ Hetzelfde verlangen is er nog altijd! Niet alleen op de toppen, ook in de dalen. Hopelijk is dit ook uw en jouw verlangen, toelevend naar het Avondmaal.

De goedheid van de HEER te zien in het land van de levenden! Niet ooit, straks, daar. Nee, hier en nu. Ik lees dit als een retorische vraag. Die ‘ja’ als antwoord impliceert. Ja! Dat mogen we verwachten om te zien. Niet op grond van rechten of een positie die wij kunnen laten gelden. Maar gebaseerd op eerdere ervaringen met God, die Zijn volk met Hem heeft opgedaan. Daarom mogen we de goedheid van de HEER ook verwachten!

Middenin ons gewone leven. In die werkelijkheid rekenen we met God. Omdat Híj de hoofdpersoon van het verhaal is, en wij dat (ondanks ons geren en gevlieg, stress en spanning, ziekte en zorgen) niet hoeven te worden. Echt een ánder verhaal dan we dagelijks voorgeschoteld krijgen.

Daarvoor klinkt een stem van de andere kant. Vers 14, als ontregelend antwoord op de retorische vraag. ‘Wacht op de Heer!’ Wachten op de God die tegendraads, onder de radar, actief was én is in deze wereld. Wachten, en oog hebben voor de liefde en goedheid van de HEER. Kijk zondag maar goed. En kom en neem en eet.

Ds. Michiel Vastenhout.