De aard van de ware christen

“Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.”
(Johannes 10: 27, 28)

Hun karakter
Ware christenen worden vergeleken met schapen. En als we dit nader bezien, vinden we in deze vergelijking een betekenis van grote diepte. Schapen zijn de meest onschuldige, rustige en onschadelijke schepselen, die God heeft gemaakt. Zo zou het met christenen ook moeten zijn. Ze moeten als discipelen van Hem nederig en bescheiden zijn. Hij heeft gezegd: “Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart.” Ze moeten bekend staan als hele vriendelijke en liefdevolle mensen, die verlangen goed te doen aan iedereen die rondom hen is, die niemand kwaad zouden doen in woord of daad. Als mensen die niet naar de grote dingen van deze wereld zoeken, maar die tevreden zijn met het voortgaan op het pad van de plicht en alles doen wat God behaagt hen te zenden. Zij behoren in hun leven en gesprekken te laten zien, dat de Heilige Geest hen een nieuwe natuur gegeven heeft. Dat Hij hun oude bedrieglijke aard heeft weggenomen en in hen Goddelijke gedachten, voornemens en verlangens heeft geplant.
Als we dus mensen zien die elkaar verbijten en vereten, die liefdeloze dingen zeggen en doen tegen hun buren, die meedogenloos zijn, bij het minste of geringste driftig, slecht gehumeurd of boos, vol van nijd, twist en bittere woorden, dan hebben we zeker het recht om te zeggen: ‘U behoort niet tot Christus’ kudde. U moet nog wedergeboren worden en gemaakt tot een nieuw schepsel. Er moet nog een krachtige verandering in u plaatsvinden. Belijd wat u wilt, maar op dit moment kunnen we in u alleen de geest van de oude mens zien, ja de eerste Adam, maar niet de tweede Adam: Christus Jezus de Heere. Hoe mooi uw gewaad ook is, we onderscheiden de wolfsgeest en in plaats daarvan willen we de Geest van het Lam in u ontdekken.’

Hun nuttigheid
Schapen zijn van alle dieren de meest nuttige. Geen enkel dier is zo dienstbaar voor de mens en vanwege zijn gemakken en geschiktheid in allerlei opzicht zo onmisbaar. Zo moet de aard van een ware christen ook zijn. We moeten ons best doen om goed te doen in onze tijd, in onze generatie en onszelf inspannen voor het geestelijk en tijdelijk voordeel voor onze broeders. Samen kunnen we veel doen.
Broeders, laten we goed onthouden, dat iedereen veel kan doen. En dat zij, die tot Christus’ kudde behoren, er naar zullen streven om veel te doen. Niemand is in een gemeenschap zo bruikbaar als een ware christen. En niemand kan werkelijk christen zijn, als hij er niet naar streeft om goed te doen door middel van zijn advies, voorbeeld of gebeden.
Zijn wij werkelijk schapen van Christus? Laten we nooit dit punt van onze aard als schapen vergeten. Een oprecht evangelisch geloof heeft niets zelfzuchtigs in zich. Het leidt er nooit toe, dat een mens alleen aan zijn eigen zaligheid denkt. Integendeel, het spoort hem aan om over de zielen van anderen bezorgd te zijn. Ik verdenk degenen die zich niet druk maken over de vraag of hun broeders werkelijk behouden zijn er altijd van, dat zij in werkelijkheid onwetend of zorgeloos zijn over hun eigen staat.

Hun kwetsbaarheid
Dan nu het laatste wat ik over deze schapen wil opmerken. Van alle dieren zijn zij het meest kwetsbaar, het meest in staat om te struikelen, het meest in gevaar om te verdwalen en hun weg kwijt te raken. En zo is het met het volk van Christus. Ze wenden zich veel te gemakkelijk af om in wegen te gaan die niet goed zijn. Tevergeefs worden ze gewaarschuwd en geadviseerd om waakzaam te zijn en goed op hun weg te letten. Vaak vervallen ze in een suffe, slaperige toestand en beelden ze zich in, dat er geen gevaar is. En zo dwalen ze op één of andere zijweg af en ontwaken alleen door een genadige kastijding of een zware val. Ze denken, dat ze wel sterk genoeg zijn om door te gaan zonder deze voortdurende waakzaamheid en zo dwaalt hun oog af van de Herder der schapen. Zij dwalen van het ene
veld in het andere, hun eigen begeerten achterna, totdat ze uiteindelijk ontdekken, dat ze in duisternis en twijfel zijn. En Christus’ schapen keren net als andere schapen nooit terug naar de kudde zonder een bepaalde beschadiging of verdriet. Want het is veel gemakkelijker om de juiste weg te verlaten als je erop bent, dan om weer op het juiste pad te komen als je er vanaf gedwaald bent.
Er zijn mensen die denken dat christenen volmaakte schepselen zijn, zonder fouten. Maar dit is een mening die ver van de waarheid af is. Ongetwijfeld streven zij naar volmaaktheid, maar zelfs de allerbesten schieten hier nog veel in tekort. Ze zullen u zeggen, dat ze dagelijks in vele zonden vallen. Dat zij zich voortdurend vergissen, struikelen en weer tot zonde vervallen. En dat het meest passende gebed dat zij op kunnen zenden is: ‘Heere, wij zijn niet beter dan dwalende schapen. God, wees ons, onwaardige zondaren, genadig!’
Net als schapen worden christenen ook gemakkelijk beangstigd. Er is erg weinig voor nodig om hen te verontrusten en angstig te maken over hun toestand. Ze zijn angstvallig bezorgd en bang voor gevaar vanuit iedere hoek. En zoals schepselen die hun eigen zwakheid en het aantal van hun vijanden kennen, beelden zij zich vaak in dat er iets te vrezen is, terwijl er geen werkelijk gevaar is. Toch is dit Goddelijke vrezen een duidelijk teken van Christus’ kudde. Het bewijst dat zij hun eigen zwakheid voelen. Als een mens hier niets van kent en vol arrogant zelfvertrouwen is, is er meer reden om te denken dat hij veel minder van het christendom weet, dan hij behoort te weten.

Uit: ‘Bent u een christen?’ (uitgave van St. De Tabernakel)

J. C. Ryle (1816-1900)