De Bouwheer.

Psalm 127
Psalm 127 is een bedevaartslied, gedicht door Salomo. Hij is zijn vader David als koning opgevolgd. Een indrukwekkende persoonlijkheid, wijd en zijd vermaard vanwege zijn grote wijsheid. Een pareltje zijn deze woorden: Als de HEER het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers.

Het volk Israël zong deze psalm als het optrok vanuit Galilea. Op een gegeven moment zien de pelgrims opeens Jeruzalem liggen, die prachtige stad. Boven alles uit torent de tempel, een schitterend bouwwerk. Salomo heeft er alle zorg aan besteed. Jarenlang heeft hij er zich ook persoonlijk mee bemoeid. Alleen het beste materiaal was goed genoeg voor dit huis: de beste vaklieden, timmerlui, metselaars, tapijtwevers, kledenmakers, smeden, enzovoort, enzovoort. Wees er maar gerust op dat die hun best gedaan hebben en goed voor hun taak berekend waren. Als dat niet het geval bleek te zijn en hun arbeid viel tegen, werden ze ontslagen. Alleen topkwaliteit kon door de beugel. Kosten noch moeite zijn kortom gespaard. Salomo’s bouwkunst dwong alom bewondering af. De koningin van Sheba is de tempel komen bewonderen en prees Salomo om zijn wijsheid. Iedere Israëliet die optrok naar Jeruzalem zag het bewijs voor zich.

Nu zegt Salomo: Als de HEER het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwers. Al heb je de beste werklieden, als God het zelf uiteindelijk niet doet, dan is alle werk ijdel, nutteloos, niets waard, tevergeefs. De HEER moet het huis, de tempel, bouwen. Het gaat hier niet alleen over bouwen, maar ook over bewaren. Als de HEER de stad niet bewaakt, tevergeefs doet de wachter zijn ronde. De HEER moet er voor zorgen dat de stad van de tempel, de tempel wordt bewaakt en niet ontheiligd. Iets beginnen is één, iets laten voortbestaan is twee. De HEER moet zorgen voor de heiligheid van zijn huis en de priesters en de rest van het tempelpersoneel. De HEER moet bewaren voor de tegenstanders die erop uit zijn Israël te vernietigen en het centrum van de eredienst met de grond gelijk te maken. De HEER moet de gaven schenken, de verzoening geven, want anders is het optrekken zonder de waarde. Veel is anders geworden. God heeft zich in zijn Zoon Jezus Christus nog veel rijker geopenbaard. Maar er zijn dingen gelijk gebleven. De HEER bouwt nog steeds. Nu niet een stoffelijk huis maar een geestelijk huis, zijn gemeente. Wij kunnen alles doen aan gemeente-opbouw, gemeentetoerusting, evangelisatie, catechisatie, en wat al niet, heel opbouwend werk, maar uiteindelijk moet de HEER het doen. Als de HEER het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers.

Ook nu nog moet de HEER zijn huis, zijn Kerk, in stand houden, een zwaar werk. Ook nu moet Hij bewaren. Als Hij dat niet zou doen en zijn machtige rechterhand terugtrekt van onze kerk zoals het eens gebeurde met de gemeenten in Klein-Azië, dan ziet het er somber uit. Als de HEER niet bewaart, dan staan we er slecht voor. Uiteindelijk is alles en enkel en alleen gelegen aan de zegen van God. Hij wil het allerbeste en schenkt zijn gaven aan ons. Dat roept inspanning op, maar leidt ook tot ontspanning. Het is zijn Kerk. Ten diepste moet Hij er dan ook voor zorgen. En dat doet Hij, dat doet onze Heer, dat doet de Here Jezus! Op Hem doen we dan ook een klemmend en indringend beroep. Bij alle activiteiten die we ontplooien. Of die nu van geestelijke of materiële aard zijn. Uiteindelijk horen die twee bij elkaar en kunnen we wel onderscheiden maar niet scheiden.

Laten we Salomo’s les ter harte nemen. De schouders eronder en de handen vouwen! Misschien wel in het bijzonder tijdens de door de Algemene Kerkenraad uitgeschreven maandelijkse gebedsmomenten.