De Christenreis

De vakantietijd staat voor de deur. Voor velen van ons een paar weken vrijaf. Ook in de kerk ligt doordeweeks het meeste stil. Tijd voor rust, voor verstilling, voor het aandachtig lezen van een boek. Wat dacht u deze zomer van een klassieker? De Christenreis van John Bunyan bijvoorbeeld. Onlangs verscheen een prachtige nieuwe versie, vertaald en ingeleid door prof. A. Baars. Hieronder een fragment uit de eerste pagina’s. In de hoop dat het smaakt naar meer…

‘Wat zal ik doen?’

Ik droomde en zie, ik zag op zekere plaats een man staan, met gescheurde en vuile klederen bekleed (Jes. 64: 6), staande met zijn gezicht van zijn eigen huis afgewend (Luc. 14: 33), met een boek in zijn hand en een grote last op zijn rug (Hab. 2: 6, Hand. 16: 30). Ik bemerkte ook, dat hij het boek opende en er in las; en, als hij stond te lezen, begon hij te huilen en te beven; en, daar hij niet bij machte was, om zichzelf te bedwingen en in te houden, brak hij uit in deze droevige woorden: ‘Wat zal ik doen?’ (Hand. 2: 37).(…) Ik zag op een keer toen hij in het veld wandelde en volgens zijn gewoonte in zijn boek las, dat hij zeer benauwd werd in zijn gemoed; en zo, als hij las, barstte hij uit gelijk te voren in deze droevige woorden: ‘Wat zal ik doen om zalig te worden?’ (Hand. 16: 30). Ik zag dan ook, dat hij nu eens hierheen, dan weer daarheen keek, als wilde hij zich op de weg begeven; hij bleef echter nog staan, omdat hij, zo het mij toescheen, niet wist, welke weg hij zou inslaan.

Ontmoeting met Evangelist

Daarop zag ik, dat een man, wiens naam EVANGELIST was, tot hem naderde en hem vroeg: ‘Waarom schreeuwt u zo?’ ‘Mijnheer‘, antwoordde hij, ‘ik bemerk uit het boek dat ik in mijn handen heb, dat ik veroordeeld ben om te sterven en daarna voor het oordeel te komen (Hebr. 9: 27), en ik bevind mij niet gewillig tot het eerste (Job 16: 21, 22), noch bekwaam tot het laatste’ (Ez. 22: 14). Daarop zei EVANGELIST: ‘Hoe, niet gewillig om te sterven, terwijl dit leven gepaard gaat met zoveel ellende?’ De man antwoordde: ‘Het is, omdat ik vrees dat de last, die ik op mijn rug heb, mij lager zal doen neerzinken dan het graf, ja, mij doen vallen tot in het Tofet (Jes. 30: 33). En mijnheer, zo ik vrezen moet tot de gevangenis te gaan, veel meer moet ik vrezen voor het oordeel en voor de straf daarna. En het denken aan deze dingen doet mij zo roepen.’ Toen zei EVANGELIST: ‘Als dit uw toestand is, waarom staat u dan stil?’ Hij antwoordde: ‘Omdat ik niet weet, waar ik heengaan zal.’ Toen gaf hij hem een perkamenten rol, waarin deze woorden geschreven stonden: ‘Vlied te toekomende toorn’ (Matth. 3: 7).

De enge poort

De man las dus in deze rol en zeer bedroefd ziende op EVANGELIST zei hij: ‘Waar moet ik heen vlieden?’ Toen zei EVANGELIST, terwijl hij met zijn vinger over een zeer wijd veld wees: ‘Ziet u daarginds wel een klein, eng poortje?’ (Matth. 7: 13). De man zei: ‘Neen.’ Toen zei de ander: ‘Ziet u daar dan ook niet een schijnend licht?’ (Ps. 119: 105; 2 Petr. 1: 19). Hij zei: ‘Wel, mij dunkt ja.’
‘Wel’, zei EVANGELIST, ‘houd uw oog maar op dat licht en ga daar recht op aan, zo zult u dat poortje wel zien; en wanneer u er aan klopt, zal u gezegd worden, wat u te doen staat….’

Ds. Teeuw