Mijn schuilplaats

‘Laat mij altijd wonen in uw tent,
veilig verscholen onder uw vleugels.’ (Psalm 61: 5)

In de berijming van deze psalm klinkt het ‘Laat mij als een kleine vogel schuilen mogen, waar Gij uw vleugels om mij slaat.’ Dat is een prachtig beeld: een kleine jonge vogel, die zoekt naar een schuilplaats. Je hebt ook wel grote en schreeuwerige vogels, zoals de kraaien die het brood uit het vogelhuisje roven, maar dat is niet het beeld van deze psalm. In het voorjaar en de vroege zomer komt het wel eens voor, dat een jonge vogel uit een nest valt. Een vogel, die nog niet kan vliegen, is uiterst kwetsbaar en een gemakkelijke prooi. Gelukkig gebeurt het soms dat iemand zo’n vogel vindt nog voordat er een kat is bijgekomen en zich over het dier ontfermt en het jonge vogeltje op een plek zet, waar de moedervogel haar grote vleugels om haar jong kan slaan.

Soms denkt een mens zo trots te kunnen rondlopen als een pauw of hanengedrag te vertonen, maar als het erop aankomt, is een mens maar een klein, bibberend vogeltje in een grote en bedreigende wereld. Klein en kwetsbaar wordt een mens geboren. Klein en kwetsbaar ben je wanneer je oud en verzwakt bent, afhankelijk van de goede zorg van mensen in een verpleeghuis. Wat kun je jezelf ook klein en kwetsbaar voelen, wanneer je net een verlies hebt geleden. Wat kun je jezelf klein voelen wanneer de dingen je bij de handen afbreken. Zo nodigt dit beeld dat opkomt uit de tekst van de psalm je uit om bij de levende God te komen, als een klein kwetsbaar vogeltje. Bij Hem mag je tot rust komen.

De psalmist reikt ons het beeld aan van het wonen in een tent. Dat is geen vakantietent op de camping. De tent die de psalmist in gedachten heeft is de tabernakel, de tent waarin de Here God samenkomt met zijn volk. In deze tabernakel bevindt zich de ark van het verbond, waarop God zelf troont. Daarop staan de twee engelenfiguren, die hun vleugels uitbreiden. Zo verlangt de psalmdichter ernaar om te wonen in Gods tent en te schuilen onder Gods vleugels.

De psalmdichter zet zijn lied in met een uitroep tot God: ‘Hoor, o God, mijn smeken, sla acht op mijn gebed.’ De psalmist spreekt Hem aan. In zuchten en smeken roept hij tot zijn Schepper. In ons bidden mogen ook wij Hem aanroepen. God wil je ‘schuilplaats’ zijn, zo zegt de psalmist aan het begin van zijn lied. God is een toevluchtsoord voor wie zich willen bergen tegen onheil. Als gemeente van Christus voegen we eraan toe, dat ons toevluchtsoord de Persoon van Jezus Christus is. Wie bij het kruis van Jezus Christus schuilt, mag weten van vergeving van zonden en tekorten. Wie de toevlucht neemt tot Jezus Christus mag weten van eeuwig leven. God is een schuilplaats én een sterke toren. Zo is God als een sterke toren in de tijd. In weer en wind, in voorspoed en tegenslag, in tijden van vreugde en verdriet blijft deze toren staan.

Mijn Jezus mijn Redder,
Heer, er is niemand als U.
Laat elk moment, al wat ik denk,
vol zijn van Uw liefde Heer.

Mijn Schuilplaats, mijn Trooster,
veilige toren van kracht.
Adem en stem, al wat ik ben,
brengen U voortdurend eer.

J.W. Sparreboom