Steeds armer, steeds rijker, een persoonlijke belijdenis van John Newton

Is er groei in het christelijke leven mogelijk? En zo ja, hoe ziet dat eruit? Op deze vraag is een indrukwekkend antwoord te vinden bij de bekende Engelse predikant John Newton (1725-1807) die in een brief zich in zijn hart liet kijken. Hij laat zien dat groei in het christenleven twee dingen betekent: niet alleen groei in zelfkennis (wat een pijnlijke en verootmoedigende ervaring is), maar ook groei in de onuitsprekelijke rijkdom van Christus.

Aan het begin van mijn christenleven dacht ik beter te worden en van jaar tot jaar me beter te gaan voelen; ik verwachtte stukje voor stukje alles te verkrijgen wat ik toen verstond onder mijn idee van een heilige. Ik dacht dat mijn korreltje genade, door veel ijver en zorgvuldige verbetering, na verloop van tijd zou groeien tot een pond; dat pond, na verder verloop van tijd, zou een talent worden en dan, zo hoopte ik, zou het groeien van één talent tot vele, zodat, als de Heere me maar genoeg jaren zou sparen, ik mezelf verheugde met de gedachte dat ik rijk zou sterven! Maar, helaas, mijn gouden verwachtingen zijn niet meer dan dromen geweest: tot nog toe heb ik geleefd als een arme zondaar en ik geloof dat ik ook zo sterven zal. Heb ik dan niets gewonnen door de Heere te verwachten? Ja, ik heb dit gewonnen (wat ik ooit graag gemist zou hebben): zulke toegenomen bewijzen van de bedrieglijkheid en de verschrikkelijke slechtheid van mijn hart, wat, naar ik hoop (onder Gods zegen) me enigermate geleerd heeft te weten wat ik bedoel als ik zeg: ´Zie, ik ben te gering!´ (Job 39: 37). En, hieraan verbonden, heb ik zo’n ervaring verworven van de wijsheid, kracht en het medelijden van mijn Verlosser, de noodzaak, de waarde van Zijn bloed, gerechtigheid, Zijn betrokkenheid en voorbidding, de heerlijkheid die Hij laat zien door de ongerechtigheid en de zonde te vergeven (…) dat mijn ziel alleen maar kan uitroepen: Wie is een God als Gij?! Dus, als ik kleinere gedachten van mezelf heb en grotere gedachten van Hem dan twintig jaar geleden, dan heb ik reden om dankbaar te zijn: elke gram van deze ervaring is bergen van goud waard! En als, door Zijn genade, ik nog kleiner van mezelf zal denken en het Hem behaagt om nog heerlijker voor mij te worden en nog kostbaarder voor mijn hart, dan verwacht ik dat het op dezelfde manier zal gaan. Ik was beschaamd toen ik Hem begon te zoeken, ik ben nu nog meer beschaamd en ik verwacht het meest beschaamd te zijn als Hij straks verschijnt om mijn laatste vijand te vernietigen. Maar, o, ik mag me in Hem verblijden, in de wetenschap dat Hij niet beschaamd over mij zal zijn!’

 

John Newton, Works, vol. 1, pag. 624-625 (vert. M.K)